Artikel over Sprong in het heelal

Afbeelding radiobode

Begeleidend schrijven:

“Bijgaand stuur ik het krankzinnigste artikel dat ik ooit geschreven heb over een krankzinnig onderwerp: ‘Hoe maak je tot de verbeelding sprekende geluiden die geen mens ooit gehoord heeft.

Dit was geschreven ter inleiding van de derde serie van De Sprong in het heelal, die op 22 september 1957 van start ging. U zult het met genoegen lezen en wellicht op uw site zetten, als het daarvoor niet te lang is. Dit is dan wel een copie van een copie die ik met de bijzondere medewerking van de afdeling Archief van de KRO kreeg. Ik vrees dat de copie als zodanig niet meer bijster geschikt is om af te drukken. Dat zou betekenen dat het overgeschreven moet worden…

Met vriendelijke groet, Léon Povel”

Start de opname als u tijdens het lezen ook wilt luisteren naar Dhr Povel.

Artikel:

Sprong in het heelal

Ergens vandaan janken allervreemdste geluiden door het nachtelijk duister van de holle studiogangen. Maar achter één ronde patrijspoort in een deur brandt licht. Naarmate wij behoedzaam naderen, weerklinkt een afgrijselijke oploop, een snerpend, zich splitsend geluid, dat plotseling afbreekt. Stilte. Dan een daverend gelach. Menselijk gelach. Wij kunnen dus veilig naar binnen.

Met het openen van de deur buldert het gelach op volle sterkte in onze, nog wat ontdane oren, en een hinnikende stem zegt hortend en stotend: “Nee, jongens, dat is te gek, zo ligt ie meteen in de poeier”. Werkelijk niets begrijpend van de hele situatie en de warwinkel van rare apparaten, vragen wij met een onbeholpen lachje: “Wát ligt er dan meteen in de poeier?” – “Die raket!” is het heldere antwoord. “Wat zijn jullie dan aan het doen?” – “Aan het springen! Dat zie je toch!” Weer krankzinnig gelach, want wij kijken blijkbaar nogal dwaas. Er hangt kennelijk een slappe-lach-stemming.

“Hoe lang gaat dat al zo door?” vragen wij een tikje verwijtend. “Pas vijf avonden van 7 uur tot middernacht…..” Dat verklaart al iets. “Maar worden jullie dan niet stapelgek?” – “Dat zijn we al.” Nieuw gehinnik. “Maar dat hindert niet, want we hebben toch al heel wat aardige effecten gevonden”. Nu wordt de samenhang veel duidelijker: een ordentelijke controlekamer op zijn kop gezet met een vracht losse apparaten, die er helemaal niet in thuis horen; een hoeveelheid snoeren, waar je je nek over breekt, en tussen geluidsplaten, magnetofoonbanden, meters, wijzers en een onwaarschijnlijke stapel hoorspelteksten: vier volwassen mannen met het niet te omschrijven uiterlijk van mensen die (voor de gein?!) proberen, hoe lang zij het tussen gillende en maag-omkerende generatorgeluiden kunnen uithouden, en dan blijkbaar nog iets “bruikbaars” overhouden ook!

“Is dit dan voor de Sprong in het heelal?” – “Hoe kan ie ’t zo raden!” Weer dat onbekookte gelach. Wij voelen ons als nuchter mens tussen een stel kennelijk uit het lood geslagen lieden een beetje geprikkeld. “Met al die keet? En moeten jullie daar zo lang over doen?” – “Welnee, maar we kunnen gewoon niet ophouden!” Weer zijn ze niet tot bedaren te brengen. “Zeg nou zelf en luister nou eens hoe dat klinkt….”

Meteen trilt er door ons gebeente een grommende toon, die uit de vloer schijnt te komen. Hij klimt langzaam, angstwekkend in ons op tot onze hersenen er van gaan dreunen. De gezichten van de vier mannen kijken met een sadistisch genoegen naar het effect van hun “uitvinding”. Wij zwaaien het geluid af, omdat wij er niet overheen kunnen schreeuwen. Maar ze laten dat geluid lekker nog “even” staan, de ellendelingen. Wat moeten die lui al niet hebben doorgemaakt, dat zij voor dit geluid immuun zijn geworden! Wij worden niet lekker en willen de deur uit lopen, maar op datzelfde ogenblik eindigt het enerverende geluid met een golvende, kokhalzende slag.

De vier liggen krom van de lach en slaan kletsend op hun knieën. Wij trachten ons figuur te redden met een mislukt lachje: “Nou, die is goed, zeg! Moorddadig! Maar wat moet dat nou voorstellen?” – “Een waarschuwingsdrempel”. – “Een wat??” – “Een geluidsdrempel op één van de….” – “Niet zeggen!” roept de man, die de magnetofoon gestopt heeft. “Je moet de boel niet verraden!” – “Het heeft dus iets met die Martianen te maken?” Wij zijn blij het dan toch geraden te hebben. “Maar houden die er dan van dat soort ontzettende geluiden op na?” – “Dat weten wij ook niet, maar we moeten toch iets laten horen, als de tekst aangeeft, dat Jeff Morgan door een angstaanjagend, irreëel geluid wordt gewaarschuwd, dat hij niet verder naar die….” – “Stop!” roept de bandstopper weer. Maar de platenman maakt zijn zin toch af: “….naar die deur toe mag! Ik zeg toch niet wát voor deur!”

De man met de waaierende stapel teksten probeert serieus te worden als hij vraagt: “Maar zou jij dóórlopen als je dit geluid hoorde?” – “Nee….” geven wij grif toe. Tussen een hoop snoeren komt nu de stem van de vierde man vandaan: “Maar Jeff doet het lekker toch!!” Dit leedvermaak valt bij ons niet in goede aarde. Bij wie wel? “Maar hebben jullie daar zo’n rommel voor nodig? Wat zijn dat voor dingen?” De bandstopper gaat zich uitsloven: “Nou, kijk, dat is….” en dan volgt in potjeslatijn een reeks namen, waar radiotechnici zo scheutig mee kunnen omspringen. Er blijft iets bij ons hangen van ‘zaagtandgenerator’ en ‘ringmodulator’ en een ‘blokbandgenerator’ of was het ‘blok – t – and?’ Wij weten het werkelijk niet meer. En op al die snoeren wijzend zegt de vierde man: “En met al die touwtjes knopen we de hele santemekraam aan elkaar: de “M-5″, de Omvormer, de….” nou ja en al die andere welluidende namen voor onwelluidende-geluiden-producerende kistjes en kastjes.

Dan gaat de trillende vinger van de eerste man langs een tergend lange lijst, die tegen de muur is geprikt, omdat ie voor een fatsoenlijk bureau te lang is. “Kijk, hier staan alle geluiden op, die we voor deze derde serie nieuw mogen maken”, zegt hij met huichelachtige dankbaarheid. “Drie-en-negentig zijn het er”. – “Allemaal nieuwe?” vragen wij op een toon, die al te kennelijk laat blijken, dat we de tegenpartij voor gek verslijten. Als een slang kronkelt nu de vierde man tussen de snoeren omhoog: “Dat is nou juist de ellende!” Uit zijn gezicht is elk spoor van de slappelach van daarstraks verdwenen. Het staat haast tragisch verwrongen. “Wij krijgen nou met dingen en werelden te maken, waar Mars nog maar een grapje bij was”.

Nu dringt akelig duidelijk tot ons door wat deze mensen er toe drijft om zich bij nacht en ontij met een zekere wellust te onderwerpen aan martelingen van onaardse allure. Deze lieden zijn er op uit om straks de luisteraars op de meest geraffineerde wijze rillingen te bezorgen, waar ze de hele week nachtmerries van overhouden. Het is de satanische voldoening van nacht na nacht op de lange muurlijst kruisjes te kunnen zetten achter volbrachte geluidsopgaven, die naar Aardse begrippen eigenlijk geen redelijke opgaven meer zijn….

Van ons stuk gebracht en vol bange voorgevoelens ten aanzien van de nieuwe, liefst twintig-delige reeks sluiten wij de deur achter ons met het vaste voornemen, om er niet naar te luisteren. Wij laten vier getijsterde mannen achter, die iets griezelig onwezenlijks over zich hebben nu zij, na dit intermezzo weer tegen al die apparaten zitten aan te kijken en zich afvragen, hoe zij nu het 87ste geluidsverschijnsel waar moeten maken, waarvan geen enkel menselijk wezen enig idee heeft, hoe het zou moeten klinken.

Maar nu wij weer op straat staan, en onbewust aan die oneindige stilte en serene sterrenhemel naar Mars zoeken, welt er toch een golf van medelijden in ons op voor die vier mannen achter die verlichte patrijspoort: de opname-technicus, de hoorspel-technicus, de hoorspel-inspeciënt en de regisseur.

Léon Povel tijdens de opname van Sprong in het heelalLéon Povel tijdens de opname van Sprong in het heelal

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *